200 jaar burgerlijke stand
Aanverwante artikelen
In 2011 werd herdacht dat de burgerlijke stand tweehonderd jaar daarvoor in Nederland werd ingevoerd.
Vanaf 1 maart 1811 werden geboorten, huwelijken en overlijden in heel het land geregistreerd. In onze regio was deze registratie al iets eerder ingevoerd.
Napoleon Bonaparte vond het Koninkrijk Holland geen succes; zijn broer Lodewijk Napoleon, die koning van Holland was, voerde een van Frankrijk onafhankelijke politiek. Nederland werd in twee fasen bij Frankrijk ingelijfd. De departementen Zeeland en Brabant, het Land van Maas en Waal, Nijmegen en de Bommelerwaard werden bij traktaat van 16 maart 1810 aan Frankrijk afgestaan. De zeven Hollandse departementen werden op 9 juni 1810 bij Frankrijk gevoegd. Dat was er de oorzaak van dat in het zuiden van het land de Franse wetten op 1 januari 1811 ingingen. Daarbij hoorde ook de burgerlijke stand zoals die in Frankrijk al vanaf 1792 werd toegepast. In gebieden die al eerder onder Frans bestuur stonden werd de burgerlijke stand al eerder van kracht; in Zeeuws-Vlaanderen en het zuiden van Limburg al in 1796; noord Limburg volgde in 1798. Die invoering geschiedde niet, zoals vaak gedacht, om de dienstplicht makkelijker te kunnen invoeren, maar om het principe van de scheiding tussen kerk en staat. Voorheen gebeurden de registraties van dopen, trouwen en begraven meestal door de kerkelijke overheid.
In 1558 was op het Concilie van Trente bepaald dat elke parochie doopregisters en trouwregisters diende aan te leggen. Voor katholieken gold het huwelijk voor de kerk als wettig, maar in de tijd van de Republiek bepaalde de overheid dat huwelijken alleen wettig waren als deze gesloten waren voor de Nederduits Gereformeerde Gemeente. Dat betekende dat katholieken, wilde ze wettig getrouwd zijn, behalve voor de pastoor ook moesten trouwen voor de dominee of voor de schepenbank. Men was dus al gewend om naar het gemeentehuis te gaan om te trouwen, maar dat men daar ook naar toe moest voor de aangifte van een geboorte was een hele verandering. De overheid had zich voorheen nooit bemoeid met registratie van geboorten; kinderen vinden we alleen terug in de doopboeken. Bij overlijden werden meestal alleen de betalingen van het begraafrecht en het klokkenluiden genoteerd. Begraafregisters zijn dan ook vaak erg summier. De invoering van de burgerlijke stand was dus erg ingrijpend. In de eerste jaren dienden de akten in de Franse taal te worden opgemaakt. Dat betekende dat voornamen werden verfranst. In maart 1814 ging men weer over op het Nederlands. De akten werden chronologisch ingeschreven, pas bij het in gebruik nemen van voorgedrukte registers vanaf 1813 zien we dat er aparte registers voor geboorten, huwelijken en overlijden komen. Vanaf 1870 gebruikten Aarle-Rixtel en Helmond formulieren waarin ook de plaatsnaam was voorgedrukt. Stiphout volgde in 1879; Mierlo was hen echter al voorgegaan in 1855. De eerste Helmondse akte werd opgemaakt op 4 januari 1811. Dat was de overlijdensakte van de op 2 januari op 68-jarige leeftijd overleden Guillaume Frederic Kaijzer, een gepensioneerd majoor. De eerste akte in Aarle-Rixtel was een dag eerder. Op 3 januari werd de geboorte van Martin Tijbos, de zoon van Pierre Tijbos en Jeanne Sengers, geregistreerd.
Bron: Regionaal Historisch Centrum Eindhoven. De prent waarop de Nederlandse maagd prinses Juliana bij de burgerlijke stand komt aangegeven is van Johan Braakensiek.